top of page

Cultuur werkt!

.

 

 

werk (het; o)

 

  1. het werken; arbeid: aan het werk gaan; te werk stellen werk geven

  2. moeite, inspanning: werk van iets maken (veel) moeite voor iets doen

  3. (meervoud: werken) daad

  4. (meervoud: werken) hetgeen voortgebracht is, m.n. door de geest: een werk vanVondel

  5. (meervoud: werken) (België) plaats waar gewerkt wordt: verboden op het werk te komen

  6. er is veel werk aan de winkel veel te doen; hoe gaat dat in zijn werk? hoe gebeurt, hoe gaat dat?; voorzichtig te werk gaan handelen, optreden; alles in het werk stellen aanwenden; publieke werken werkzaamheden aan wegen, dijken, wateren enz.

 

wer·ken (werkte, heeft gewerkt)

 

  1. bezig zijn, zijn krachten gebruiken: aan een roman werken

  2. betaalde arbeid verrichten, een beroep uitoefenen: waar werk je?; werk ze! werk prettig!

  3. uitwerking hebben: op de zenuwen werken invloed uitoefenen op

  4. krimpen en uitzetten van hout door weersinvloeden

  5. iets naar binnen werken opeten; iem. de kamer uit werken maken dat hij de kamer verlaat

© 2020 CLTRWRKT

bottom of page